Puzzels
Elk groepje van vier leerlingen krijgt een envelop met kaartjes. Op die kaartjes staan stukjes tekst of (bij jonge kinderen) plaatjes. De kinderen lezen hun kaartjes voor aan de andere groepsleden. De anderen moeten goed luisteren, ze mogen de kaartjes niet zien. In het geval van plaatjes, vertellen de leerlingen wat er op de plaatjes te zien is. Als iedereen geweest is, dan pas gaan kinderen de kaartjes in de goede volgorde leggen. Elke leerling moet aan het einde het verhaal kunnen vertellen. Bij de klassikale nabespreking wijst de leerkracht één leerling per groep aan die het verhaal navertelt of samenvat. De puzzel is een vorm van zelfstandige verwerking. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en hulp geven/vragen. De tijdsduur is tien tot vijftien minuten.
Je kan deze werkvorm ook gebruiken voor wiskunde. Bv; meten van de omtrek: De kinderen krijgen dan puzzelstukken en een puzzelkaart. Op deze kaart staan verschillende omtrekken geschreven (bijvoorbeeld 22 cm). De leerlingen meten de omtrek van de verschillende puzzelstukken en leggen die vervolgens op de juiste plaats op de kaart. Wanneer alle stukjes gelegd zijn, draaien ze de kaartjes om en verschijnt er een diertje indien de stukken op de juiste plaats gelegd werden.
Je kan deze werkvorm ook gebruiken voor wiskunde. Bv; meten van de omtrek: De kinderen krijgen dan puzzelstukken en een puzzelkaart. Op deze kaart staan verschillende omtrekken geschreven (bijvoorbeeld 22 cm). De leerlingen meten de omtrek van de verschillende puzzelstukken en leggen die vervolgens op de juiste plaats op de kaart. Wanneer alle stukjes gelegd zijn, draaien ze de kaartjes om en verschijnt er een diertje indien de stukken op de juiste plaats gelegd werden.